Welkom op de Wolpertinger site
 

 

1
 

De Monster-Herberg

WOLPERTINGER (De Monster-herberg) door Koos Verkaik

Weet je ... in vroeger tijden zag je ze vaker. Soms, op een mooie lentedag, sprongen ze over de paardebloemen in een alpenwei - zomaar tussen de koeien.
's Winters zagen bakkers en smeden weleens een wolpertinger bij de warme oven of haard zitten. Ze reden mee op houten wagens die naar de stad gingen. Ze sliepen bij de boeren in het hooi. Monstertjes of vriendjes? Plaaggeesten of hulpvaardige wezentjes?

Dit is het verhaal van Alex, de alpen- jongen. Lang, heel lang geleden beleefde hij zijn avonturen in het rijk van koning Klaver, in Beieren. Nooit raakt men uitgepraat over zijn bijzondere vriendschap met een wolpertinger ...

De hoofdfiguren in dit boek zijn: Alex, de alpenjongen en Kubus Moppermaat, de kater Verder zijn van de partij: Koning en koningin Klaver van Noordland Prins Primo, prins Dozijn en prins Leo Lawaai, hun zoons Prinses Bluf, de vrouw van Leo Lawaai Prinses Barbel, dochter van Roest IJzervreter, een Rijnlandse roofridder Spatel Brander, de kok van kasteel Brasberg Halo, de grote, kleine tovenaar Willem Wiek, de molenaar Hak Spaander, de houthakker Bewoners van de Onderlanden: Ludo, de wolpertinger Ton-ton, het vetmonster Spark, de durfdraak Boehoe, de vleermuis Fluistertje, de wezel Waldo, de bosmuis Heros, de haas 1:

Prins Leo Lawaai

Men zegt dat het land van koning Klaver, dat in het grote Beieren ligt, de vorm heeft van een klavertje vier. Als je zo hoog zou kunnen vliegen als een zwaluw, zou je kunnen zien dat het land uit vier even grote delen bestaat. Koning en koningin Klaver wonen in Noordland, waar je de hoge Alpen vindt.
Hun zoon Primo heeft zijn kasteel in Zuidland gebouwd, waar de diepe meren vol vis zitten. Prins Dozijn, de middelste zoon, regeert in Oostland. Leo Lawaai, de jongste prins, bouwde een kasteel van zwart graniet in Westland. Iedereen noemt het Brasberg en ik werk daar in de keuken ...
O ja, mijn naam is Alex. Ik ben nog maar een jongen. Maar ik heb wel veel avonturen beleefd. Samen met Kubus Moppermaat, een oude grijze kater. Als ik meteen begin te vertellen dat de kat en ik met elkaar kunnen praten en dat ik even klein ben als hij, zal niemand me geloven. Laat staan dat ik beweer dat Kubus Moppermaat en ik vriendschap hebben gesloten met een wolpertinger ....

Het is beter dat ik alles vanaf het begin vertel. Vanaf het moment dat ik oog in oog kwam te staan met die reusachtige prins Leo Lawaai van Westland!

Ik zat in het gras, aan de rand van een bos, toen ik een dreunend geluid hoorde. In mijn handen hield ik een houten nap, waarin ik noten en vruchten had verzameld. Het geluid kwam dichterbij. Tussen de bomen zag ik iets bewegen. Takken werden opzij geduwd en braken af. Verschrikt keek ik op.
Eerst zag ik de snoet van een kolossaal paard te voorschijn komen. Even later zag ik de ruiter. Het was een man van ongelooflijke lengte, met een dikke buik en een bol gezicht. Een reus! Hij liet het paard vlak voor mij stoppen, boog zich diep voorover en zei met een boze stem: "Wat zit jij daar te eten?" "Ik heb nog geen hap genomen, heer," antwoordde ik naar waarheid, want ik wilde net beginnen toen hij me naderde. "Met brutale kinderen maak ik korte metten! Heb je een haas of een konijn geschoten? Jagen is hier verboden! Alleen prins Leo Lawaai mag hier jagen ..." "Ik ... ik weet niet over wie u het hebt," zei ik geschrokken. "Ik heb alleen maar hazelnootjes, walnoten, bosbessen en bramen geplukt ..." De reus strekte zijn hand uit. "Geef hier!" bromde hij. "Alle hazelnoten, walnoten, bosbessen en, eh ..." "Bramen ...?" hielp ik hem. "Precies ... en alle bramen zijn voor mij!" Ik stond op en gaf hem de nap. Hij deed zijn mond open en schrokte alles snel op. Hij veegde luid smakkend zijn lippen af en mompelde: "Maar dat smaakt goed! Noten en vruchten bij elkaar, dat is een goed idee.
Vertel mee eens, ventje ... hoe heet je en waar kom je vandaan?" "Ik kom van de Alpen, heer," zei ik. "Mijn vader is ketellapper en verdient niet veel. Daarom ben ik op zoek gegaan naar werk. Mijn naam is Alex, en ..." "Hm," mompelde de reus, terwijl hij me van top tot teen opnam. "Een jongen van de Alpen. En heb je werk gevonden?" Ik schudde mijn hoofd. "Nee, heer. Ik heb het overal geprobeerd. De houthakkers vonden me niet sterk genoeg, een molenaar vond me te klein, een smid lachte me alleen maar uit en een boer zei dat ik er zo raar uitzie in mijn versleten kleren, dat ik bij hem alleen maar voor vogelverschrikker mag komen spelen ..." "Heb je nog meer noten en vruchten?" "Nee ... u hebt daarnet alles opgegeten." "Heb je enig idee wie ik ben?" "Ik ... ik denk dat u prins Leo Lawaai bent ..." "Precies. Je hebt de Alpen verlaten en je bent nu in Westland. Ik vraag me af wat ik met je zal doen. Misschien moet ik je een pak rammel geven, omdat je noten en vruchten hebt geplukt. Misschien laat ik je nog veel meer plukken, omdat ik altijd een enorme honger heb!" Hij keek me opnieuw aandachtig aan en zei dan: "Ach ... waar maak ik me eigenlijk druk om! Vertel me eens, heb jij soms verstand van eten? Van lekkere dingen?" "Prins, waar ik vandaan kom heeft iedereen verstand van eten. Wij zijn arme mensen en hebben geleerd van de eenvoudigste dingen iets lekkers te maken. Van een paar korsten oud brood, een beetje boter en wat soep zou ik een maaltijd voor een koning kunnen maken!" De prins likte met zijn tong langs zijn lippen en streek met een hand over zijn dikke buik. "Soep!" zei hij toen. "Dat is precies waar ik trek in heb, kleine Alex. Een grote kom vol soep ... met een heleboel brood erbij! Ik ben een koningskind en ben gewend op ieder moment van de dag mijn buik vol te kunnen eten ... Hmm! Soep met brood ..." "Als de soep goed is, proeft u niet eens dat u er oud brood bij eet, prins!" Ik had zelf ook honger. Ik had de hele dag nog niets gegeten en de prins had me mijn noten en vruchten afgepakt.
Ik dacht aan een glas verse melk van alpenkoeien, aan brood, boter en kaas, aan een gloeiendhete pannekoek ... "Jij bent vast een heel slim kereltje," sprak de prins. "Ik geef je een kans. Ik neem je mee naar Brasberg, mijn kasteel. Je krijgt er werk in de keuken. Als je vader ketellapper is, kun jij vast ook wel mijn oude potten en pannen repareren. In de keuken is altijd wel hulp nodig. Het vuur moet blijven branden, er moet gekookt, gebakken en gebraden worden. Geef me een hand, jongetje, dan til ik je achterop mijn paard ..."

Even later gingen we er vandoor. Ik moest me vasthouden aan de riem van de prins. Ik keek tegen zijn hoge rug aan en zat helemaal niet lekker op dat grote, brede paard. De prins liet het dier draven en riep aldoor: "Sneller! Naar het kasteel! Mijn maag rammelt ... ik heb een reusachtige honger!" "Bent u een echte prins?" riep ik boven het hoefgetrappel uit. "Maar natuurlijk! Natuurlijk!" riep hij terug. "Mijn vader is niemand minder dan koning Klaver. Ik wil graag over het hele land regeren. Over Noordland, Oostland, Zuidland en Westland samen. Maar mijn vader wil er niet van horen ... en dan heb ik ook nog twee broers, die precies hetzelfde willen als ik. We hebben altijd ruzie met elkaar ...! Maar daar kom je nog wel achter. Als je tenminste lang genoeg in mijn keuken mag werken ..." "Hoe bedoelt u?" riep ik. Even moest ik zijn riem loslaten om mijn handen langs mijn mond te kunnen houden - ik moest op mijn hardst schreeuwen om me verstaanbaar te kunnen maken. Hij begon te lachen. En het paard rende nu zo snel, dat ik helemaal door elkaar werd geschud en me snel weer vast moest klampen aan de leren gordel. "Als je iets niet goed doet, smijt ik je van de hoogste toren naar beneden!" bulderde Leo Lawaai. Of ik voer je aan mijn honden ... En als je eten maakt dat me niet smaakt, dan word ik zo nijdig als een spin! Als ik me echt kwaad heb gemaakt, gooi ik een jongetje zoals jij zo ver mogelijk weg! Vergis je daar niet in, kereltje! Als ik in het centrum van Munchen stond, zou ik je met een reusachtige zwaai bij Passau in de Donau kunnen werpen! Ach ... wees toch maar blij dat je met mij te maken hebt en niet met mijn broer prins Dozijn!" "Prins Dozijn?" herhaalde ik op luide toon. Mijn keel begon er pijn van te doen. "Precies! Je denkt dat ik groot ben, he? Je denkt vast dat ik een reus van een prins ben ..." "Ongetwijfeld, prins ...! "Bij mijn broer vergeleken ben ik niet meer dan een dwerg. Hij is twaalf keer sterker dan ik, eet twaalf keer zoveel en zou jou twaalf keer zoveel straf geven als je zijn eten zou laten aanbranden!" "En ... en uw vader, de koning?" waagde ik te roepen.
De prins liet zijn paard abrupt stoppen. Ik botste met mijn kin tegen zijn ronde lijf. Hij draaide zich half om en sprak op kalme toon: "Mijn vader ...? Mijn vader? Die is twaalf keer zo sterk als mijn broer. Hij eet ook twaalf keer zoveel. Geloof me, Alex, ik ben gewoon een kleine reus. Want ik heb het nog niet eens gehad over Primo, mijn oudste broer. Die heb ik op een avond eens twintig broden met worst zien eten. Daar kreeg hij zo'n dorst van, dat hij er drie tonnen bier bij dronk. Er zijn dagen dat Primo nog meer eet dan onze vader, de koning ..."
Hij gaf zijn paard de sporen. In volle vaart gingen we verder. Toen ik me opzij boog en langs hem heen keek, zag ik voor ons, heel ver weg, een groot kasteel liggen. Het was gebouwd van zwarte stenen. "Daar ligt Brasberg!" riep de prins. "Jij kunt meteen in de keuken aan de slag. Ik ben benieuwd wat ouwe Spatel Brander zal zeggen, als ik met jou aan kom zetten. Als hij je niet kan gebruiken, zet ik je natuurlijk meteen weer buiten!" We reden door de poort van het kasteel. De hoeven van het paard sloegen vonken uit de stenen toen we op het binnenplein kwamen. Meteen sprong de prins uit het zadel. Ik liet me ook naar beneden glijden en was blij weer met beide voeten op de grond te staan. Een bediende nam het paard van de prins over. Leo Lawaai legde een grote, zware hand op mijn schouder. "Kom jij maar eens met me mee. Ik breng je regelrecht naar de keuken. Dan kun je laten zien dat je verstand hebt van eten."

Op dat moment vroeg ik me af of het wel verstandig was geweest zo ver van huis te gaan en de Alpen te verlaten. De reusachtige prins duwde me voor zich uit. We gingen het zwarte kasteel binnen en liepen door lange, donkere gangen. Op de grond zag ik een paar honden liggen, groter dan wolven, die hun witte tanden lieten zien toen ik hen passeerde. Ik kon de maag van de prins werkelijk horen rammelen. Het geluid echode door de gangen. Achter me klapten de honden hun kaken dicht. Ik had zelf ineens niet zoveel honger meer ................